Stilte heb je nooit genoeg

Een kerstverhaal

Zeker een keer per week ga ik langs bij de buurvrouw. Bu is oud. Ze was advocaat, maar nu is ze schilder. Ze heet Anne Fleur, maar ik zeg Bu.
Nu voor mijn eindexamen ga ik meestal in het weekend. ’s Ochtends werkt ze, ‘s middags heeft ze mensen over de vloer. Meest mensen die iets maken, die komen graag bij haar. Misschien is het dat je er bij haar aan te pas komt, gewaardeerd wordt ook wel. Maar soms ook vindt ze het weer genoeg. Dan trekt ze zich terug in haar tuinhuisje.
‘Ik kan me vervelen onder de mensen, Iedje’ zegt Bu. Ik heet Ida, maar Bu zegt Iedje. ‘Alleen verveel ik me nooit,’ zegt ze. Maar ik ga toch. En Bu stuurt me niet weg, dus ik kom gewoon.
Bu is een beetje apart. Ja, ze is wel iemand die het belangrijke onbelangrijk vindt, zoals geld, en wat onbelangrijk wordt gevonden juist belangrijk, zoals kunst. Een tijdje geleden is ze zomaar opgehouden met haar werk en is ze gaan schilderen.
Zij zegt: ‘Schilderen helpt om je zelf te vinden. Het lawaai van de buitenwereld wil toch van geen zelf weten? Die maakt alle aandacht kapot door het geschreeuw dat op je afkomt, steeds weer piepjes, steeds weer oproepen. Normaal,’ zegt Bu, ‘beschik je over een klein stroompje naar je binnenste, weet je dat, ijl als de lucht. Als iets aandacht nodig heeft, leidt dat stroompje je je naar binnen, tot inzicht. Maar dat wordt voortdurend verstoord, je vindt nooit een pauze om bij iets stil te staan, om jezelf te leren kennen zoals je bent. Ga je straks dood, geen cent wijzer. Maar nu is het bijna kerst. Mogen we tenminste deze dagen, om de vrede in de harten, even maling hebben aan alles wat onze aandacht wil? Mogen we tenminste met kerst, het feest van de terugkeer van het leven, ons rust gunnen van de gekte?’
Heeft zij zich opgewonden? In ieder geval zie ik haar regelrecht naar de kapstok lopen. Dan weet ik hoe laat het is. Dat is wel het meest apart aan Bu: dan wil ze spel. Van de kapstok met jassen, sjaals en hoeden grijpt ze een armvol spullen en laat die midden in de kamer vallen. Dan verdeelt zij de rollen:
‘En toen was ik de wolf, en jij de zon.’ Of ‘En toen was ik de draak en jij de engel.’
Daarbij heb ik geen idee wat er zal komen. Wel weet ik intussen wat me te doen staat: maken dat we meteen in de climax zitten.
Nu, misschien in het vooruitzicht van kertsmis, zegt Bu:
‘En toen was jij priester, onderweg, en ik kwam langs.’
Ze reikt mij een lange mantel aan en neemt voor zichzelf haar tuinjasje.
Bu begint: ‘Dag eerwaarde. Weet u de weg?’
‘De weg, mevrouw? Niet altijd, eerlijk gezegd. Waar wilt u naartoe.’
‘Naar het paradijs graag. Als het even kan. Is die weg donker, moeilijk, lang, vol doornstruiken en wilde dieren?’
‘Dat hangt ervan af mevrouw, hoe zondig u bent.’
‘Tamelijk zondig, eerwaarde. Niet direct hebzuchtig, niet traag. Wel vaak boos en soms onmatig.’
‘In dat geval, mevrouw, valt er nog wel iets te louteren. Begint u maar met vasten,’ zeg ik.
Vasten, dat ken ik van Bu. Ook dat is apart aan haar, de vastendagen die ze erop na houdt, door het jaar heen, en zeker de dagen voor kerst. Dagen dat ze ook niemand over de vloer wil. Niet dat ze mij wegstuurt, ik weet het wel als het zo ver is, dan kom ik niet. Het is dan gewoon aan de hand, dat vasten, schijnt het.
Bu verklaart: ‘Sinds wanneer was het de bedoeling om de hele dag te eten, of ook maar elke dag? Zodra je eet, stop je met denken. Zolang je stopt met denken, vergeet je je zelf. Vasten is vasthouden, en wel juist van jezelf. Jezelf in acht nemen. Niet eten leidt vanzelf naar binnen. Dit is pas vrede op aarde, de rust van de inkeer.’

En dan is het kerstmis, met een paar gasten die ik wel ken. Mij heeft Bu ook gevraagd. Het is gezellig. Al dagen geleden hebben we samen kaarsen neergezet. Bij Bu geen samenzijn zonder spel. Voor het eten is er een inspringverhaal. We zitten in de kring en iemand stapt in het midden om iets te zeggen, een losse zin, en dan is het kijken wat ervan komt. Hier in huis kan dat alles zijn, en dat geeft een verwachtingsvolle aandacht.
Niet meteen staat er iemand op, er wordt nog vanbinnen gezocht naar een zin. Dan is het de bakker die wil beginnen. Zij staat daar, maar… ze zegt helemaal niets. En nog eens niets. Zij luistert. En luistert. We worden er stil van.
Uiteindelijk zegt ze zacht, tegen niemand speciaal: ‘Hoor je dat?’
De dokter voegt zich erbij. Luistert. En fluistert dan: ‘Wat? Ik hoor helemaal niets. Nog geen gepiep, geen gepraat.’
De bakker maakt een afweergebaar. Luistert. ‘Jawel, ik hoor het duidelijk.’
Stilte. Geluister.
‘Wat dan in hemelsnaam. Slangen kruipen? Bladeren ritselen? Vogels vliegen?’
Stilte.
‘Ik begrijp het niet.’
Afweergebaar. ‘Je hoeft ook niets te begrijpen.’
‘Je maakt me gek.’
‘Stil nou toch. Het is prachtig.’
Stilte.
Uiteindelijk zegt zij tot de dokter: ‘Hoor je het echt niet?’
‘Wat.’
‘Die stilte.’
Inmiddels luisteren we allemaal. En sommigen horen het.
Ook als de spelers weer plaats nemen in de kring, blijft het nog duren, het luisteren.
En in dit welbehagen komt de wens op dat het voor altijd duren blijft, het stroompje dat leidt naar de stilte…
Of tenminste dat die na het kerstmaal wordt hernomen. We gaan aan tafel. Met van Bu pasteitjes met paddenstoelen en van mij roomkaas met stoofpeer toe. Er wordt getoost, gegeten, gelachen.

© Helen Gerretsen

Het kerstverhaal is inmiddels uitgegroeid tot een ideeënroman met de titel Bu en Iedje. Hierin vertelt Bu over haar leven. Het verhaal begint honderd jaar geleden, en loopt via het heden door naar een toekomst. Of die zo paradijselijk is als Bu hoopt, dat is te lezen.
(uitgave nog te verwachten).

Download dit verhaal